De natuur, het landschap en de biodiversiteit staat onder druk. We hebben te maken met kurkdroge zomers, kletsnatte winters en onze Natura 2000 gebieden lijden onder stikstofbelasting. Bewoners en ondernemers in het buitengebied vragen zich af hoe hun toekomst er uit gaat zien. Daarom steunen wij de intensieve aanpak die het college heeft gekozen om samen met de bewoners, ondernemers en andere belanghebbenden in het gebied Paaldijk-Renheide een gebiedsvisie op te gaan stellen die richting geeft aan de veranderingen die nodig zijn in het landelijk gebied. We kunnen dan ook instemmen met het raadsvoorstel om de concept gebiedsvisie voor inspraak vrij te geven.
We steunen de keuze om bodem en water sturend te laten zijn voor het toekomstig landgebruik in het gebied. Echter, dit zal ook concreet gemaakt moeten worden door in de visie zelf en het nog op te stellen omgevingsplan duidelijk te maken welke agrarische activiteiten en welke teelten waar in het gebied “thuis” horen en welke nadrukkelijk niet. Wanneer stoppende melkveehouders grasland verkopen aan akkerbouwers, neemt het gebruik van voor het milieu schadelijke gewasbeschermingsmiddelen doorgaans toe. Ook om doelen m.b.t. de waterkwaliteit te halen is het van belang om te proberen grasland zoveel mogelijk te behouden voor melkveehouders die willen extensiveren. Het recent door het college ondertekende MRE convenant zal hopelijk de teelt van gewassen voor biobased bouwen stimuleren. Ook zien wij mogelijkheden voor de recent door het rijk aangekondigde vorm van agrarisch natuurbeheer waarbij er langjarige overeenkomsten (20 jaar) gesloten kunnen worden met agrariërs. De natuur die dan gecreëerd wordt moet dan natuurlijk wel blijvend zijn. Wij willen dat deze twee actuele ontwikkelingen (biobased bouwen en telen, langjarig/blijvend agrarisch natuurbeheer) nog opgenomen worden in de visie.
Ook zijn we blij met de herbevestiging van het standpunt dat t.a.v. de toekomst van de beekdalen het beleid van het Waterschap de Dommel leidend is bij de (her)inrichting. Waarbij vanzelfsprekend is dat deze keuzes in samenspraak met de omwonenden en andere belanghebbenden worden gemaakt. We zijn dan ook erg benieuwd naar de antwoorden op de vragen die GroenLinks en ABHL aan het college hebben gesteld en die zijn doorgespeeld aan het waterschap. We willen deze antwoorden graag ontvangen zodra ze beschikbaar zijn en niet pas op het moment dat de definitieve gebiedsvisie wordt voorgelegd aan de raad.
Een fraai en verbindend landschap
Ook steunen wij de keuze om met o.a. bomenrijen en nieuwe paden het gebied tussen de twee Natura 2000 gebieden als verbindingszone in te richten, zodat een “fraai en verbindend landschap” ontstaat. Dit stimuleert de biodiversiteit en de recreatieve functie van het gebied. Wij vragen ons echter wel af wie hiertoe het initiatief gaat nemen. Dat agrarische ondernemers en andere inwoners bijvoorbeeld het met groenstroken landschappelijk inpassen van stallen en andere gebouwen zelf oppakken gebeurt lang niet altijd. We zien graag dat de gemeente hier niet alleen de regie pakt maar ook sturend en faciliterend gaat optreden, zodat we over een aantal jaren echt resultaten gaan zien. Graag willen we dat dit verwerkt gaat worden in de visie bij het betreffende thema en in het hoofdstuk dat gaat over de uitvoering.
We zijn blij met het perspectief dat de visie biedt voor de voormalige (agrarische) erven, zoals kleinschalige recreatie en sociaal maatschappelijke functies. Ook de mogelijkheid om bestaande panden en een grote Ruimte voor Ruimte woning te splitsen in maximaal drie kleinere woningen spreekt ons aan. We begrijpen dat dit zogenaamde “meer generatie wonen” ook een wens is van de inwoners zelf. Dat het college hierin meegaat getuigt wat ons betreft van voortschrijdend inzicht. Het sluit wat ons betreft ook aan bij de woonzorgvisie die we recent hebben vastgesteld, waarin we het makkelijker willen maken om mantelzorgwoningen te realiseren, ook in het buitengebied.
Kortom, het is goed om niet alleen aan te geven wat er niet kan maar ook wat er wél kan. Dat biedt perspectief voor de huidige en toekomstige inwoners en de agrariërs die willen gaan stoppen of hun bedrijfsvoering willen gaan verduurzamen.
Wat we missen in de visie is het aspect gezondheid, specifiek o.a. luchtkwaliteit, fijnstof en geurbelasting. Dit is belangrijk voor de bewoners van het gebied zelf maar ook voor de recreatieve bezoekers. We willen dat dit aspect opgenomen wordt in de eindversie van de visie waarbij hierover advies wordt gevraagd aan de GGD ZO-Brabant. Wat we ook missen is een paragraaf over de mogelijkheden die er zijn qua financiering om de transitie van het gebied mogelijk te maken en het voornemen om op korte termijn te komen tot een uitvoeringsplan om daadwerkelijk stappen te zetten. We vragen ons ook af wie er vanuit welke rol actie gaat ondernemen en op welke termijn. Wat doen de gemeente, grondeigenaar, waterschap, provincie, de natuur beherende organisaties?
Dat brengt ons bij de eindconstatering dat het goed is dat er deze concept visie ligt, maar dat we moeten opletten dat we niet gefocust blijven op het faciliteren van bestaand agrarisch gebruik. Juist dit gebied, zó dicht bij natuurgebieden, vraagt om beleidsmatige criteria die sturend zijn naar de ontwikkelingsrichting van “natuur inclusieve grondgebonden kringlooplandbouw”. In deze gebiedsvisie lijken de behoeften van de ‘blijvers’ onder de agrariërs vaak zwaarder te wegen dan de mogelijkheden voor de ‘stoppers’. Daardoor wordt een transitie juist geremd.